De kaders blijven niet meer hangen. Zullen blijven
Vallen. Ik kan kuiltjes maken in het wit van de muur.
Ons huis is rot. Portretten, doodsprentjes, familie-
Stukken glijden als zand langs de nagels in de wand,
Vallen klokslag op de grond. “Hier valt niet te wonen”,
Zegt ze – maar hoe woont een mens als die niet ziet
Dat de tijd, al druipend door het behang
Als die niet weet van de tijd?