ze kent de straten aan hun stoeprand. net als het kind
spreidt ze haar armen, grijpt met haar handen zoveel mogelijk
lucht. wanneer dat met links niet lukt. probeert ze het rechts.
ze veinst de voeten van het kind of al naargelang
de tenen. aan de boordstenen of waar die ontbreken
kent ze de straten - hun einde en hun begin.
ze weet ze wankelt net dezelfde weg als die waarlangs
ze werd verlaten. maar ze houdt van deze straten. niet
om de voetpaden. wel om wie hier liep.