Het is warm, zegt hij
In zijn mond ligt vocht
schaamte ook, een restje
verboden vrucht
Hij kauwt,
het vruchtensap spuit
door het spleetje tussen zijn tanden
de keuken binnen
Hij glimlacht dat het hem spijt
en slikt
Hij houdt niet van stilte
en vertelt over die tijd
toen hij een rijstplukker was
in een warm land in een vorig leven
Nog enkele happen
en hij vertrekt
Ik blijf en kijk naar de tafel
Ik leg mijn oor op het plasje sap
Ik hoor niet hoe de deur toeslaat.