hier is een supermarkt
waar een jonge vrouw
met alle antwoorden in zestig kilogram
een briefje op de kassa legt en zegt
dit is alles wat ik heb
en de verkoper
daarmee komen we al ver
waarna een man
lamgeslagen door de paprika’s
met sterven begint
de huid op zijn voorhoofd
valt in een eerste plooi
die wordt opgemerkt
door een jongen van twaalf
van wie de nog op de kinderafdeling gekochte jeans
begint te knellen
bij de aanblik
van de moegestreden postbode
die nooit zal weten
dat hij van een jongen
een man heeft gemaakt
maar wel ziet
hoe twee tachtigjarige vriendinnen
vanille-ijs eten
recht uit het vriesvak
waarin zestig jaar dolle pret besloten ligt
en waarboven witte krullen wippen
op de maat van uitgesteld plezier
waarnaar een vrouw van dezelfde leeftijd
die op weg van huis naar zee de weg vergat
in haar eentje staat te kijken
en net als zij
vergeet de man aan de paprika’s
dat hij ooit kon vliegen
allemaal vergeten zij dat zij ooit konden vliegen
en de man aan de paprika’s vergeet ook
dat hij met overdaad
heeft liefgehad en ook
waarom hij voor de paprika’s staat
en in een leeg blikken rek
waar ooit vliegers lagen
blaast een kind de wangen bol
want hij is de enige die weet
dat er ooit vliegers lagen
en hij tekent een dier
dat alleen maar nog niet bestaat
en plakt een kauwgom
op zijn snoet
waarmee hij voor het allereerst
zijn eigen plek afbakent
en aan de kassa een heer
en een hoed
en verlegen vingers
die vast borsten strelen
alsof het pasgeboren kinderhoofden zijn
aan zijn tenen knauwt nog de herinnering
van het hart dat samenbalt
uitzet en weer krimpt
uitzet en weer krimpt
en de hoed en de heer huilen
want lichamen zijn het allersterkst
alleen zij weten
dat je best in gedachten houdt
dat alles altijd nog gekker kan