wolken tekenen gezichten
op de ramen van geparkeerde auto’s
ik zie een krab over de houtschilfers
kruipen met mijn brein op zijn rug
de geur van gesmolten suiker
hangt als een vlag in de lucht
kijk naar de zilveren neveldraden
die zich tussen lopende lichamen spinnen
en hoe de kauwen de heuvel afhuppelen
als oude meesters in hun slipjas
de zon harkt zijn laatste gouden vingers
tussen de bomen, die op hun beurt vingers zijn
van een roestige hand, opgestoken uit de lava,
wachtend op het licht of een kettingzaag