Speurend tast ze het station af en vluchtig tussen benenmassa's
mensen stappen niet, ze stromen
en de trappen rollen morrend onder het gedreun van hun kreukels
Spurtend perrons op en af en af en op en
nog steeds geen spoor van hem
Ze denkt aan hoe ze ruisden in een zandbak
zacht de nacht in schommelden na vol van preipannenkoek
Ze wil zo graag in duigen vallen als
Het meer en zijn oevers onaangeroerd
en nu het donker is en november
en de sparren wuiven als zeewier
maar dan stroever