Kwispert, schemelt, schemeling
Vleder, teder maleding
Glazig, wazig mooie ster
Waarom staat gij toch zo ver?
*
Van beneden zie ‘k je glimmen
Doof theater, glinsterpraal
Doch, ik hoor je bonzen, dimmen
Naast je vrienden, telkenmaal
*
Je tintelt, wintelt rond mij heen,
wel duizend malen, ‘k voel mij ineen
gekrompen door je nachtgeween
*
Nog even en Dag’raad komt weer zweven
onder jouw zwart lichttoneel
*
Bevroedt u hoe ’t is voor mij,
dat witte schijnsel – kwispert, schemelt –
*
hoog in die Luchtheerschappij?