Ik geef toe dat ik het was
die geknield het ei uitbrak en blozend
mijn plaats innam onder de dingen.
Bij voorbaat op mijn knieën,
zo verlegen voor mijn schaamte
dat ik leerde te blozen en toch witgrijs te zijn -
een bleke ruimte, invulbaar.
Die knikkerende ogen in mijn naakte hals,
neervallend als lood, een wil van buiten
die mijn onbeschrevenheid doorboort.
Ik schreef geëngageerd te zijn, avontuurlijk
en menslievend te zijn - daarvoor
schaam ik mij nog het meest.
En met het overige dat nooit
mijn bleke gezicht betrad, geef ik toe
dat ik het was, die daar geknield
voor de wereld zat.