Vanop mijn stoel bij het raam
zag ik hoe ze met haar tenen
geweldloos het water scheurde
en haar papieren huid deed oplossen
De rode vuurtongen in haar haren
sisten naar me
terwijl ze me vasthield met haar ogen
en over mijn stenen rug
voelde ik haar nog ijskoude lach
naar haar gezicht kruipen
Ze sloot haar ogen
bij het zien van de spiegel waarin ze zich bevond
en de poëzie waarmee haar lichaam beschreven was
deed het water zwart als inkt schuimen
bij het leeglopen van het bad
waardoor woorden achterbleven
op de porseleinen wand
ter inspiratie van mijn versteende geest