Hij zat tegenover mij op de nachttrein
Polen, Warschau, Krakau
Nog twaalf uur mevrouw.
Zijn huid was een woestijn
Maar het zand zonk samen
met de moed mij de schoenen in.
We wroeten, friemelen, prutsen
Onze wegen open
Gesloten deuren kraken harder,
harder
als er iemand tegen duwt.