een ziltig roos omfloerst je lippen en
het rood stift je de mond
in wasems weelderige fabeltaal
als golven met het schuim daarbuiten
lepelt jouw woord een bovenzinnelijke ruis
zacht fluistert het, verzandt horizonten aan
het halve duister van de ochtend
mijn schepen vergaan in jouw jacht
ze zinken in de werveling die woelt en welt
in jouw woorden
met stille trom over het water rijst er land
toont zich gewrakt en scherpgerand
weerbarstig langzaam maar met bolle zeilen
zinken wij hier op de klippen eveneens in oude larie