Niemand
in de reflectie
van de spiegel
want leegte
vult hem
hij zit vol
irrationaliteit
stroomt er van over
hoofdstukken
kennen geen eind
hij zeult zich
van plot tot plot
z'n tong slikt hij
keer op keer in maar
hij bijt zijn tanden kapot
op een zekere tijdgeest
die spookt in dat hoofd
de plaat van weemoed
blijft hangen
krast zich zwart
in de ziel
twee gezichten
kruipen onder zijn vel
hun beddenlakens
zijn inzicht
borderline tijden
maar niet op papier
het kijkt hem aan
in het badkamer-raam
& spreekt van een
onderontwikkeld dier
dat valt
als het recht wil staan