Ik kan niet schrijven,
creëren, spelen,
mezelf niet wapenen, uiten.
(Een staakt-het-schrijven.
Ik, als tweede partij,
heb niets te beslissen.)
Woorden, zinnen ontploffen,
in ruis en sneeuw,
en ik verlies de laatste stukjes as,
onderweg naar het papier.
En ik vlucht:
ik vlucht,
ik schuil,
in de kraters
die u, meester
in mijn moedertaal,
in het landschap ervan,
achterliet.
Uw verhalen onder mijn kussen,
uw kundig weven van woorden in eigen kosmos,
uw bloed, de inkt, doorheen uw pen,
uw geheel troostende, ongrijpbare
opeenvolging van schriftelijk dirigeren:
Woorden en ruimte: een knal,
pa-pàm, pa-pàm,
opeenstapeling van
ploffers, sissers,
ploffers en sissers
mijn hart bonst en suist.
Uw taal staat,
slaat,
belegert,
heerst,
overwint.
En ik ben het,
die uw warme zonnestelsel
kansloos tot verse woorden tracht te smeden,
die ook dit alles bemint.