hoe in je lippen zich een heel universum ontplooien kan - elk kraakje een weg door fluwelen grotten je oog tinteling groter dan de maan je blikveld van manenstof dat reikt tot alle sterren die nog komen moeten dat paraderend tussen hoge piramides steeds weer een grond weet te vinden waarop je met je luchtige voeten neerstrijken kan en dan die warrige leeuwenmanen die lief tegen mijn borst aan liggen zo van die haren die je alleen maar tegenkomt bij mensen die eigenlijk diertjes zijn die per ongeluk nooit hun haren wassen nooit stinken knopen splitsen en altijd even zacht als een plooi van een lip durven liggen