Gehaast naast onaangeroerde ontbijttafels
de stropdas gladgestreken,
de koffie nog warm.
Argeloos als nog maar eens een begroeting
bij voordeuren, op drempels
soms pas in de gang.
Vlak voor de gezamenlijke kwartslag
die onder katoenen dekens
twee ruggen verenigt.
Dat nooit.
Ik kus u nooit zomaar.