Woordeloos bracht ik je naar huis
langs het grindpad en de bomen
rook mijn hart naar mokerslag
en onderbroken dromen.
Jij klom in mijn dagen, beschonken a-tonaal,
kuste mij in maten, lonkte in mijn taal
mijn meisjesneus en stem in jouw spelende lijf.
Blijf, zong ik, en gleed in jouw konvooi
het laken in en door, de ochtend kraaide vurig
een kater van vergeten. Ik plukte aan jouw woorden
wat liefde zou gaan heten.